donderdag 14 juli 2011

Is er toekomst voor de herstructurering ?

De gouden tijden voor woningcorporaties lijken voorbij. Een aantal ingrijpende maatregelen heeft de financieringscapaciteit van corporaties aangetast. Pogingen om nieuwe initiatieven intern te financieren door verkoop van bestaande woningen sneuvelen door de crisis op de woningmarkt. Veel herstructureringstrajecten zijn het kind van de rekening.

De oorsprong van veel van die trajecten is terug te leiden naar het eind van de vorige of het begin van deze eeuw. Door een integrale aanpak zouden probleemwijken moeten worden omgetoverd tot “krachtwijken”. In fysiek opzicht bestond de integraliteit van de aanpak veelal uit sloop van de bestaande buurt of wijk om er vervolgens een betere wijk voor terug te bouwen. Dat met het slopen van de bestaande woningen en infrastructuur veel waarde verloren ging en de nieuwbouw ook nog eens gepaard ging met forse onrendabele investeringen werd grotendeels opgevangen door een beroep te doen op de vermogens en financieringscapaciteit van de bij het proces betrokken corporaties. Corporaties die daartoe in staat waren door onder andere een stevige vermogenspositie en gunstige financieringscondities onder borgstelling van leningen door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW).

Leningen konden worden geborgd op basis van lange termijn exploitatieverwachtingen. Door het inrekenen van toekomstige huurverhogingen kon een aanzienlijk deel van de benodigde financiering onder garantie van het WSW worden aangetrokken. Enkele jaren geleden is er einde gekomen aan deze ruimhartige invulling van de financierruimte voor woningcorporaties. Niet langer werd gekeken naar de lange termijn exploitatieverwachting van het onroerend goed maar naar het exploitatieperspectief op korte termijn. Het uitgangspunt daarbij werd dat corporaties in beginsel op basis van de netto kasstroom uit de operationele bedrijfsvoering in staat moeten zijn om op jaarbasis 2% van het saldo van de uitstaande leningportefeuille af te lossen (aflossingsfictie).

Corporaties die stonden voor een relatief grote (her)ontwikkelingsopgave kwamen door deze wijziging in de problemen. De netto kasstroom van een (her)ontwikkelde huurwoning is bijna per definitie negatief gedurende de eerste decennia van de exploitatie. Een eenvoudig voorbeeld kan dit verduidelijken. Bij een investering van 150.000 euro voor een nieuwe woning bedraagt alleen de rentelast al 7.500 euro per jaar (op basis van een financieringsrente van 5%). Daar komen de kosten in verband met uitgaven voor onderhoud, beheer, belastingen en verzekeringen nog bij. Als we hiervoor uitgaan van in totaal 2.500 euro bedragen de totale kosten op jaarbasis 10.000 euro. Bij een aanvangshuur van 550 euro per maand blijven de inkomsten in het eerste jaar van de exploitatie steken op slechts 6.600 euro. Per saldo is er dus sprake van een tekort van bijna 3.500 euro per nieuw te realiseren woning. Daar komt bij dat rekening moet worden gehouden met een verhoging van de aflossingsfictie met 3.000 euro (2% van 150.000). Om het benodigde bedrag te kunnen financieren zal het exploitatiesaldo uit het bestaande woningbezit voldoende ruimte op moeten leveren om het negatieve saldo op nieuwe woningen op te kunnen vangen. In situaties waarin nieuwbouw en herontwikkeling beperkt blijven tot enkele procenten van de bestaande portefeuille zal dit bijna nooit problemen opleveren. Stijgt de ontwikkelopgave tot enkele tientallen procenten van de bestaande portefeuille dan leidt dit mechanisme in de praktijk al snel tot problemen.

Dat laatste is aan de orde in een groot deel van de middelgrote en grote steden in den lande. Een belangrijk deel van het bezit van corporaties in die steden is te vinden in wijken die op korte termijn aandacht vragen. Integrale herontwikkeling is voor de corporaties in kwestie niet meer te financieren. Dat betekent dat nagedacht moet worden over andersoortige oplossingen om de problematiek in dergelijke wijken te bestrijden.
Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn:
  • Gericht ingrijpen daar waar het niet anders kan en beter gebruik maken van de waarde die nog in de wijk aanwezig is.
  • Door slimme constructies eigenaren en bewoners intensiever betrekken bij het doorvoeren van verbeteringen in de wijk.
  • Zoeken naar mogelijkheden om de financieringscapaciteit van corporaties op te rekken. Een initiatief vanuit bijvoorbeeld de G32 om dit probleem breed op de kaart te zetten zou daar een belangrijke bijdrage aan kunnen leveren.
Als rekening wordt gehouden met de hiervoor genoemde punten zullen er zeker mogelijkheden blijven om herstructureringsopgaven tot een goed einde te brengen. Integrale herstructureringen zoals in het verleden op vele plaatsen ingezet zullen echter tot het verleden gaan behoren. Op die plekken waar in het verleden neergelegde ambities nog niet zijn gerealiseerd moeten plannen ingrijpend worden aangepast. Het herijken van oorspronkelijke uitgangspunten in het licht van de nieuwe werkelijkheid zal veel energie en begrip vragen van alle bij het proces betrokken partijen.


donderdag 7 juli 2011

Woningcorporaties: Hoe staat het met uw dekkingsgraad ?

Net zoals pensioenfondsen doen woningcorporaties uitkeringen vanuit het rendement dat zij maken op het belegde vermogen. Die uitkeringen zijn veelal terug te herleiden op de prestatievelden die in het Besluit Beheer Sociale Huursector zijn gedefinieerd.

Pensioenfondsen laten door het in beeld brengen van de dekkingsgraad zien in hoeverre zij in staat zijn om vanuit het belegde vermogen nu en in de toekomst gelden uit te blijven keren aan de verzekerden. Ook voor woningcorporaties is het interessant om te weten in hoeverre zij in staat zijn en blijven om middelen uit te keren in het kader van hun maatschappelijke taakopvatting. Helaas ontbreekt het tot op heden aan een definitie van een dekkingsgraad voor woningcorporaties.

Ik ben op zoek naar enthousiaste corporaties die bij willen dragen aan het ontwikkelen van zo’n maatstaf. Een ware uitdaging lijkt mij. Wie denkt er met mij mee ?

dinsdag 5 juli 2011

Maatschappelijk faillissement dreigt voor woningcorporaties

Woningcorporaties teren snel in op het beschikbare eigen vermogen. Deels wordt dit veroorzaakt door eigen ambities voor de korte en middellange termijn. Anderzijds zijn externe maatregelen debet aan het versneld interen op beschikbare reserves. Door bezuinigingsoperaties en aanscherping van het beleid blijft het gros van de corporaties tot op heden voldoen aan de eisen die door de sectorinstituten worden gesteld om in aanmerking te blijven komen voor garantiestellingen voor nieuwe leningen en een positief oordeel van het Centraal Fonds Volkshuisvesting. Vergeten wordt echter dat toekomstige uitgaven in het kader van de prestatievelden die in het Besluit Beheer Sociale Huursector zijn omschreven mogelijk gemaakt moeten worden uit het rendement op het geïnvesteerde eigen vermogen. Om ook in de toekomst in volkshuisvestelijk opzicht een belangrijke rol te blijven spelen zal het eigen vermogen voldoende omvangrijk moeten zijn en blijven om de wenselijk geachte investeringen in de volkshuisvesting vanuit het rendement op dat vermogen te blijven bekostigen.

Het vinden van een balans tussen de korte termijn ambities enerzijds en het kritisch bewaken van omvang van en het rendement op het eigen vermogen moeten ervoor zorgen dat corporaties niet alleen voor de korte maar ook voor de lange termijn een rol van betekenis kunnen blijven spelen. Daarvoor is meer nodig dan het voldoen aan de eisen die door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw en het Centraal Fonds Volkshuisvesting aan de financiële huishouding worden gesteld. Mocht dat worden vergeten dan dreigt marginalisering van de maatschappelijke rol van woningcorporaties.